
Als antiquaar weet ik vrij zeker dat de grondteksten niet worden gelezen. Ik kan het niet uitsluiten, maar ik kan wel uitleggen waarom ik dat denk. In al die jaren dat ik gestudeerd heb, ging het vrij regelmatig over Marx, maar ik heb Het Kapitaal nooit gelezen. Ik heb helemaal geen boeken gelezen tijdens mijn boeken, behalve studieboeken en papers die ik zelf moest afdrukken en bronnen uit de bibliotheek, maar niet De Heilige Boeken, de boeken die geacht worden gekend te zijn. Elke student wordt in steeds grotere mate geacht zijn onderzoek tegen het licht van de bredere literatuur te houden. Die begint bij onderzoekers binnen het vakgebied, zoomt uit naar denkers binnen het grotere vakgebied en helemaal in de buitenste cirkel over de bovenste graad staan twee namen: Marx en Freud. Dit zijn dan ook gelijk de meest geciteerde namen binnen de sociale wetenschappen die geacht worden gekend te zijn. Ik weet nog dat ik in mijn laatste jaar vragen begon te stellen aan een docent, die nog geen prof was maar wel post-doc’er of PhD’er of een andere graad die ik op dat moment als ootmoedige bachelor student nog niet goed kende, en die vragen waren ‘spot on’. Dat wil zeggen, ik kon zien dat ik begon te vissen naar kennis die nog niet voor mijn niveau waren. Het is een gevoel dat ik op de basisschool had, maar op de middelbare school en zeker in de eerste jaren universiteit nooit had. Ik begon hem te vatten. Het idee dat post begon te vatten is dat er een soort stammenstrijd was binnen Academia, weliswaar met een flinke knipoog, tussen enerzijds de Marxisten en anderzijds de Anarchisten.
Als buitenstaander die weliswaar bekend is met die termen klinkt dit als terminologie van de straat en dan uit de jaren zoveel namelijk die mei ‘68, de eeuwige revolutie die niet is geslaagd, maar misschien ook wel en laten we daar eindeloos over doorschrijven. Kortom, anarchisten, dat zijn die gemaskerde mannetjes die de boel kapotmaken en Marxisten ook maar dan van de oude stempel maar onder die maskers zitten researchers en onderzoekers en PhD’ers en misschien zelfs een verdwaalde professor. Want wie de straat opkomt om het Capitool te bestormen is een gevaarlijke neonazi en wie met een traktor het binnenhof komt omploegen een boer en wie tegen het coronabeleid demonstreert een wappie, maar de waerlijcke en vrye beroepsdemonstranten zijn de hoogopgeleiden, en dan niet de hoogopgeleiden op de buitencampus of Amsterdam Science Park die voor een moeilijk vak leren, of de rechtse rechtenstudenten, nee, de geesteswetenschappers in het centrum, daar waar de macht zich voor hun geestesoog symbolisch zetelt en die bekritiseerd en bevraagd moet worden door de zelfbenoemde intellectuelen, de enigen die recht hebben op de titel ‘hoogopgeleid’, die zijn het die koers van de geschiedenis menen een zetje te moeten geven.
Dus wie is er anarchist en wie Marxist? Dat valt af te lezen aan het werk van de wetenschapper en misschien gnuifend aan het koffiezetapparaat in de saaiste en dufste kantooromgeving van allemaal: de catacomben van de universiteitsgebouwen. Maar die dufheid en saaiheid wordt dan weer elan gegeven door enerzijds die activistische uitstapjes maar anderzijds door die zielsverwantschap met die andere A, een bohemien leven dat ver af staat van het zwoegen voor promotie in het grootste pyramidespel ter wereld. De vrije geest die het publieke debat visueel een zetje geeft: de Artist. De Arts.
De Arts zijn een soort speelveld waar de ideëen van Freud en Marx en van de mooks die na hen kwamen uit de Frankfurtse of Franse school optimaal tot hun recht komen. Het abstracte wordt visueel en dat is een perfecte omslag voor een boek vol intertekstueel gezwam, gedweep met de revolutie en een lexicon van het Freudiaanse neologisticon, die al niet meer zo neo zijn omdat ze allang gemeengoed zijn. Daarom hebben we nieuwe inzichten en Turns van de mooks die voortborduren op die traditie en die steeds meer gelezen worden, want wie wordt er nu eigenlijk feitelijk gelezen?
Niemand, zo is mijn oordeel. Als expert boekenkasten kan ik dit oordeel vellen. Niemand heeft Marx of Freud of Derrida of Horkheimer in de kast staan. Filosofische naslagwerken, ja dat wel. Biografieën, ook wel. Hoogstens een filosofiedocent die de gedachtenwereld van op een verteerbare manier onder woorden heeft gebracht. Maar de teksten zelf? O horror horribilis, wat een idee.
Op verschillende platformen heb ik gezocht naar Derrida, Adorno en the likes, op zoek naar de bronnen van de vlinder. Het aanbod was buitengewoon klein, vaak was er maar één antiquaar per titel (Rosa, uit Groningen dook vaak op) en de economische wetmatigheid schrijft voor dat als de vraag groot is maar het aanbod klein dat de prijs dan de lucht in schiet maar dit is niet het geval, de prijs is met tien tot vijftien euro alleszins redelijk. Iedereen kan de Frankfurter Schule in huis halen, maar niemand doet het. Niemand, fucking, doet het.
Het idee (‘de’ idee) van het lezen van de teksten zelf maakt iemand automatisch tot filosoof. De analogie met de geestelijkheid is hier wel heel vlak onder de oppervlakte, niet te missen, bijna genant. Wanneer komt Luther langs om zijn volk te leren lezen?
Dus wat lezen we dan wel? De vodjes die voor het plebs zijn bestemd. Interviews met nog levende filosofiewetenschappers die puffen en zuchten dat het toch wel erg moeilijk is om door te ploegen, dat werk. Maar de crux is, het weinige dat wij als parochie kunnen achterhalen van wat er dan in die geschiften staat, is dat het op hun beurt weer een commentaar is op de gedachtenwereld van filosofen voor hen. Dus in Text Zur Kunst, je zou denken een tijdschrift over kunst maar in werkelijkheid een tijdschrift over filosofie, uit maart 2016. Daarin lees ik een interview met Timothy Brennan (cultural theorist, professor of literature, public speaker en, uiteraard, activist) waarin hij zegt dat Foucault Nietzsche verkeerd leest en dat Habermas schrijft dat Foucault conservatief is, zo conservatief zelfs dat Said ‘vlucht’ van Foucault. kortom, de grondteksten die wij niet mogen, pardon, kunnen lezen, die grondteksten zijn op hun beurt weer kritiek op het werk van andere filosofen.
En dan stelt de interviewer een kritische vraag waarop Brennan leesbaar gepikeerd reageert:
“I am not one of these people who sits on the outside of theory like a journalist, carping at obscurantism”
Oh, dus journalisten zeuren over ‘obscurantisme’. Ik kende dat woord nog niet, zoek het op. “Het doelbewuste streven om andere mensen in onwetendheid te houden en zelfstandig denken te verhinderen”. Leuke term, die gaat mee in mijn plunjezakje, kan nog van pas komen in deze vlinderjacht. Dan zegt Brennan: “ I get into the nitty-gritty and read things in their original languages”. Dus, wat haal ik hieruit? Brennan leest die werken in het Frans en Duits. Maar ook: Brennan veronderstelt dat de journalist die hem interviewt Habermas en Foucault niet heeft gelezen, en als hij ze dan toch gelezen zou hebben, dan toch in elk geval niet in het Frans en Duits. Dus in dat speelveld van die geesteswetenschappers, in een wereld waarin 60% van de bevolking op een universiteit heeft gezeten (ongeveer), en iedereen geacht wordt mee te kunnen praten over Foucault en Habermas, in die wereld kan Brennan zichzelf verdedigen door te zeggen dat hij de bronnen in het Frans en Duits heeft gelezen. En dan zou de journalist, die overigens een scherpe vraag stelde, moeten afdruipen?
Ja. Want Brennan heeft gelijk. Niemand heeft Foucault en Habermas gelezen, en zeker niet in hun oorspronkelijk taal.
