Geloofsafval

Ik ben nooit echt links geweest, dat is mijn nieuwste theorie. Ik was een radicale evangelical als puber (en dus het tegenovergestelde van links) en toen ik van het geloof af aan het vallen was werd ik heel even fan van Job Cohen, zoals je nu Frans Timmerfans hebt. Toen ging ik in Amsterdam Osdorp de volgende generatie integreren in een zogenaamde Vogelaarwijk, maar toen ik die industrie van dichtbij bezig zag was ik snel genezen van mijn linkse idealen. Daarna werd ik Piraat. Links en rechts speelde geen rol. Oprichter Rick Falvinge heeft een blog geschreven over waarom politieke beweging verlinksen, waaruit doorklinkt dat de Piratenpartij alvast niet links begonnen is. Sommige ex-piraten zijn uitgeweken naar Forum voor Democratie en in België was er de discussie over of we het cordon sanitaire rond Vlaams Belang wel democratisch vonden, zaken die in linkse kringen natuurlijk onbespreekbaar zijn. Nu de piratenpartij in Antwerpen geen lijst meer vol krijgt ben ik dus blijkbaar afgegleden naar Groen, waarom weet ik niet.

Weinig links dus, in mijn loopbaan. Daarnaast ben ik historicus, ook al geen linkse richting, eerder oerconservatief. Daar liepen ook larpers rond die dachten dat ze in de negentiende eeuw waren blijven steken. Buttons van de Vlaamse leeuw werden eerder gedoogd dan speldjes van de sossen. Ik heb links geproefd, toen ik in Amsterdam woonde, uit mijn hoofd drie jaar in totaal, maar daarna ben ik naar Antwerpen verhuisd, de stad van Bart de Wever, die nog een boek over Woke schreef. Al bij al dus weinig links in mijn loopbaan.

Maar toch is links de norm. Toen ik van het geloof aan het vallen was werd mij nooit naar mijn geloofsleven gevraagd. Dat verbaasde me zo enorm. Mijn halve vrienden- en kennisenkring was kerkelijk en ik ging nog altijd met iedereen met even veel plezier om. Nooit werden er moeilijke vragen gesteld, niemand die even de moeite nam om mijn ziel te redden, juist op het moment dat het eigenlijk zo simpel was geweest. Wie in 2010-11 mij als een verloren schaap even de juiste kant op geduwd had die had me nog kunnen redden.

Andersom wel. In het nachtleven van Deventer heb ik veel gesprekken gevoerd met schoolgenoten die verbaasd waren me zo laat op een zaterdagavond hier te zien, want moest ik niet meer naar de kerk? De kroeg en de kerk zijn onverenigbaar, maar waar de kroeg mij met open armen ontving heeft de kerk me nooit een moeilijke vraag durven stellen. De gereformeerden die hebben nog de dominee die op bezoek komt om verloren schaapjes terug te praten maar de evangelicals zijn daar te schijterig voor denk ik.

Datzelfde gevoel heb ik met links. Zo vanzelfsprekend als het geloof is in het christelijke wereldje, zo vanzelfsprekend is linksigheid in de buitenwereld. Rechts is een stropop buiten het dorp, een soort boeman. Zelfs binnen christelijk nederland is rechts gevonden worden een schrikbeeld, de ChristenUnie is rechts waar het moet (abortus, homo’s) maar links waar het maar even kan (vluchtelingen) en het is dat laatste waar vooral het accent op gelegd zou moeten worden. Rechts genoemd worden dient ten alle tijden te worden vermeden.

Dat links onder druk staat door op- of afrukkend extreem rechts, dat heeft die linkse buitenwereld ook gemeen met christelijk Nederland. Ach, wat worden we toch belegerd met z’n allen. Ach wat staat de wind ons toch ook tegen, het snijdt ons in het gezicht, wat was vroeger alles toch beter en wat is de toekomst toch gitzwart, om niet te zeggen dat straks de wereld vergaat. Dat discours is identiek, heel prettig blijkbaar vinden mensen het om bij de onderdrukte minderheid te horen en om in de overtuiging te leven dat de vier ruiters en de zeven schalen zich juist in onze tijd aan ons willen openbaren. Wat een eer wat een eer

Maar dus wat ik wilde zeggen is dat het gevoel van jezelf rechts verklaren een soort zelfde enge stap is als geloofsafval. Het warme deken van de gemeenschap niet meer willen aanvaarden. Het is eigenaardig gelijkaardig. Ik heb nu al even verklaard dat ik een rechtse blogger ben, maar ik doe nog steeds mee met het avondmaal door flink op Groen te stemmen tijdens het heilige democratische ritueel. Maar de gemeenschap haalt zijn schouders op. Tuurlijk, als je te hard schreeuwt en te veel provoceert dan zullen ze je wel weten te vinden, maar je kan ook stilletjes de kerkzaal uitlopen en ondertussen alle linkse broeders en zusters gemeenzaam groeten.

Maar dus nu mijn nieuwste theorie: ik was altijd al rechts. Christelijk, geschiedkundige, piraat, liever Antwerps dan Amsterdams… er is weinig op mijn CV dat doet vermoeden dat ik een links hart zou hebben. En toch wordt het aangenomen. De linkse kerk doet niet aan volwassendoop; je wordt als kind links geboren en je zult het blijven. Probeer je bibliotheekpasje maar in te leveren. ZONDER, en nu komt het, ZONDER dat je ZELF een soort boeman wordt.

Dat is wat er gebeurt in het publieke debat, dat is in wezen de cancelcultuur. Zogenaamd mag alles besproken wordt, waar het spettert is het juist interessant, maar er zijn natuurlijk wel grenzen. Het is minder heftig dan in de jaren 2010, toen het vrije woord nog getoetst werd aan de vraag of je Mohammed mocht beledigen en iedereen die het geprobeerd heeft inmiddels dood is. Die rode lijn gaan we niet over natuurlijk, maar andere, minder gevaarlijke rode lijnen die resulteren dan in het etiket “NAZI”, of, iets cryptischer, “ALT-RIGHT”. Tsja.

Normale mensen hebben geen zin in dat etiket, dus die ketterse gedachten houden ze voor zich. Maar soms breekt het. Dan is het offer dat je moet brengen om bij de gemeenschap te blijven te groot. Bij Joe Rogan was dat transvrouwen die mee deden met de vrouwensport, bij Jordan Peterson was dat het strafbaar werd als hij zelfgekozen voornaamwoorden niet gebruikte en bij Maarten Boudry was het zijn mening over Israël. Alleen nazi’s staan nog achter Israël. Allemaal zijn het stropoppen geworden nu, boemannen.

Eén reactie

  1. Deze woordenbrij is een warrige kroniek van zelfobservatie die zich voordoet als intellectueel inzicht, maar in werkelijkheid weinig meer is dan een onsamenhangend en egocentrisch monoloog. De schrijver springt van evangelisch geloof naar politieke voorkeuren, van Amsterdamse Vogelaarwijken naar de Piratenpartij en Groen, zonder ooit een coherent argument of structuur op te bouwen. Grote claims worden afgewisseld met persoonlijke anekdotes, maar zonder enige kritische reflectie of bronvermelding – het effect is eerder verwarrend dan verhelderend.

    De tekst lijdt aan een extreme vorm van overexpositie: elke gedachte wordt tot het absurde uitgemolken, met herhaling en retorische frasen die eerder de lezer vermoeien dan overtuigen. Zo wordt linksigheid opgevoerd als een soort religieus dogma, terwijl rechts stelselmatig wordt gereduceerd tot stropoppen en angstbeelden. Het constant heen en weer springen tussen persoonlijke ervaringen, historische observaties en hedendaagse politieke stellingen creëert een achtbaan die nergens echt landt. Humor en ironie, die vermoedelijk bedoeld zijn als verlichtende elementen, vallen vaak vlak of voelen geforceerd aan.

    Wat het geheel volledig doet ontsporen, is de onnauwkeurigheid en simplificatie van complexe politieke en sociale kwesties. Extreemrechts, cancelcultuur, geloof, ideologie: alles wordt in één adem tot een dramatisch en sensationeel narratief herleid. Het is een tekst die pretendeert kritisch en uitdagend te zijn, maar in werkelijkheid slechts de echo van persoonlijke frustraties en ondoordachte observaties weerkaatst. Het eindresultaat is een intellectueel wervelwind zonder anker: vermoeiend, oppervlakkig en vooral zelfbevlekkend.

    Uiteindelijk voelt deze tekst niet aan als een reflectie, maar als een exhibitionistische parade van zelfbewondering, waarin elke poging tot diepgang verdrinkt in een zee van zelfreferentie en overbodige anekdotes. Het ego van de schrijver staat centraal, intellectuele nuance is ver te zoeken, en complexiteit wordt vervangen door oppervlakkige karikaturen. Wat had kunnen dienen als een inzichtelijke verkenning van politieke en religieuze identiteit, verandert in een labyrint van wollige beschouwingen, pretentieuze vergelijkingen en eindeloze herhalingen. Het is een tekst die niet informeert, niet prikkelt, maar vermoeit – een monument van verwarring verpakt als eruditie, en een schrijnend voorbeeld van hoe woorden kunnen glanzen zonder betekenis te hebben.

    Like

Plaats een reactie