Sinds de dood van God (Nietzsche, 1882) hebben critici van het christendom zich vooral bezig gehouden met biologische argumenten. Door de evolutietheorie is God niet meer nodig om de natuur te verklaren. De niet-gelovige heeft hiermee een antwoord in handen op de vraag hoe de wereld is ontstaan, maar heeft nog geen antwoord op de vraag hoe het christendom is ontstaan. Wanneer deze vraag kritisch wordt onderzocht en wonderen worden uitgesloten blijft er nog slechts één conclusie over: het christendom is een Romeins complot.
De evangeliën uit de Bijbel zijn allemaal vermoedelijk geschreven tussen het jaar 60 en het jaar 100 CE, twee tot drie generaties na de figuur Jezus. Het zijn geen ooggetuigenverslagen. De canonieke evangeliën zijn bovendien verspreid door het Romeinse Rijk verschenen: in het huidige Italië, Syrië, Turkije en Griekenland. Hiermee wordt de authenticiteit van het christendom terecht aangevallen, maar het roept ook nieuwe vragen op. De vraag die de niet-gelovige zich moet stellen is: waar komen deze teksten in godsnaam vandaan?!
Uit onwetendheid wordt het evangelie op één hoop gegooid met mythologie. Het Jeruzalem van het jaar 0 is echter geen galaxy far far away. Doorgaans hebben mythologische figuren nooit een plaats- en tijdsaanduiding, laat staan tientallen referenties van derden. Mohammed, Siddhartha of Jozeph Smith waren geen mythologische figuren in die zin dat ze geen bovennatuurlijke wonderen verrichtten behalve misschien geheime gesprekjes met een god of een engel.
Jezus Christus is geboren in de regeerperiode van Augustus. Na de militaire coup van Julius Caesar was diens opvolger Augustus de eerste keizer van het Romeinse Rijk geworden. Het was een relatief lange periode van rust en vrede, de zogenoemde Pax Romana. Augustus maakte een administratieve inhaalslag. Jozef en Maria reisden van Nazareth naar Bethlehem omwille van een algemene volkstelling. Deze volkstelling was nodig voor de omstreden grootschalige belastinghervorming die Augustus ging doorvoeren.
Om zijn directe belasting door te voeren moest Augustus korte metten maken met tollenaars. Tollenaars waren privépersonen die indirect belasting oogsten voor de Romeinen en voor zichzelf. Daarnaast moest hij een oplossing bedenken voor het probleem van de Joden. De Joodse geestelijkheid van onder meer Farizeeërs was een probleem, omdat het zich juridisch boven de Romeinse wet plaatste. Om een eeuwigdurend, stabiel keizerrijk te waarborgen moest er een nieuwe religie worden ontworpen en succesvol worden geïmplementeerd.
Wel, dat is gelukt. In het jaar 70 is de Joodse tempel verwoest, waarmee de Joodse religie in een klap thuisloos is geworden. Rond diezelfde tijd verschenen er verspreid door het Romeinse rijk verslagen van een figuur die zich (net als Augustus) Zoon van God noemde. Nadat deze figuur uit de dood was opgestaan had hij tegen zijn volgelingen gezegd dat ze ‘het evangelie’ nog even moesten verzwijgen. Twee generaties later ontstond er een religie die toegankelijk was voor Joden zowel als niet-Joden.
Augustus was naast politiek ook religieus leider. Hij was de hogepriester van de godentempel, getiteld Pontifex. Militair-politiek is het West-Romeinse Rijk gevallen na de ‘invallen van de barbaren’. Religieus-politiek is het Romeinse Rijk nooit gevallen. Het polytheïstische godenrijk is langzaam overgenomen door het christendom. Pasgeboren kinderen worden geregistreerd bij de Kerk door de doop en de tienden vormen de basis van het kerkelijke belastingstelsel. De officiële taal is na al die eeuwen nog altijd het Latijn, de hoofdstad is nog altijd Rome en de titel van het hoogste ambt in het eeuwigdurende Romeinse keizerrijk, oftewel de Katholieke Kerk, is nog altijd Pontifex. @Pontifex op Twitter.