
Leven ‘onder de kerktoren’ gaat over de Vlaamse gewoonte om het vooral niet te ver te zoeken. De dorpen zijn opgeslorpt en de auto zorgt voor mobiliteit, maar de spreekwoordelijke kerktoren staat nog fier overeind in het hoofd van de Vlaming.
Leven onder de kerktoren gaat over opgroeien met dezelfde familienamen als ouders en grootouders. Een vaste vriendenkring om in het weekend mee te zuipen in het jeugdhuis met wie je later gaat studeren om je horizon te verbreden. Maar niet te ver: jullie gaan naar de dichtstbijzijnde studentenstad en sluiten je aan bij de studentenclub van jouw regio om de mensen van omliggende dorpen te ontmoeten. Twee kerktorens en drie jeugdhuizen verder is breed genoeg voor een horizon.
Na de studentenjaren neem jij je voor om dan toch ‘onder de kerktoren uit te komen’ en een baan aan te nemen in het Brusselse, maar na een jaar filerijden op de Ring geef je het op en zoek je het dichter bij huis. Het huis, overigens, dat niet ver van de kerktoren staat, zelfgebouwd door dezelfde aannemer die ook het huis van je ouders heeft neergezet, iets verderop in de straat.
Je vader die zijn voorspelling al ziet uitkomen en tegen al zijn zakenpartners verkondigt dat je de zaak gaat overnemen probeer je op afstand te houden, maar het is tevergeefs. Een paar jaar later krijg je onder toeziend oog van Mijnheer de Burgemeester de sleutels van het gore containerpark dat je had bezworen nog liever af te branden dan over te nemen in je handen gedrukt. Je kinder/school/studie/sport-vrienden zien het gaarne gade en heffen het glas op de definitieve overwinning op je weerspannige vluchtgedrag.
Drie verhuizingen in de omliggende gemeentes en twee kinderen later zit je met zakken vol geld nog in dezelfde modder pisbier te drinken met dezelfde schooiers, wiens kinderen jouw kinderen dezelfde kunstjes leren. Nog een paar jaar en dan liggen jullie allemaal plat, in rijtjes naast elkaar, een mooie platte steen erop met de gekende namen erop gegraveerd. Onder de kerktoren.